Koeien in een vrijloopstal hebben minder klauwproblemen, hebben minder antibiotica nodig en bovendien worden ze ouder. Dat meldt vakblad Veehouderij Techniek.
Hoewel de ervaringen van veehouders die de afgelopen vijf jaar een vrijloopstal bouwden bijna zonder uitzondering positief zijn, zijn er weinig Nederlandse onderzoeksresultaten voorhanden. Niet in de laatste plaats doordat na het monitoren van de XTAS-bacterie vooral de nadruk ligt op de stikstofhuishouding in de stal. Toch wilden de melkveehouders van het netwerk Vrijloopstal 2.0 graag meer weten. Daarom voerden ze twee jaar geleden zelf al een onderzoek uit naar de gezondheid van hun dieren. En dat herhaalden ze dit jaar nog eens. HAS Den Bosch-studente Anne van Eldik zette alle cijfers op een rij. Ze kreeg de medewerking van vijftien melkveehouders uit het netwerk, haalde de gegevens die CRV verstrekte op en combineerde die met gegevens uit Medirund, Uniform of Z-net.
De koeien van de veehouders met een vrijloopstal hebben beduidend minder last van klauwproblemen. Op drie bedrijven die een Digiklauw-score bijhouden, steeg de score in het eerste jaar waarin de koeien in de vrijloopstal liepen al tot 90. Een jaar later lag het op 100. En dat terwijl het landelijke gemiddelde op 50 ligt. Overigens, de klauwscore van deze drie bedrijven lag voor de ingebruikname van de vrijloopstal maar net boven het landelijke gemiddelde. Drie jaar daarvoor zelf eronder. Problemen als het besmettelijke Mortellaro en stinkpoot maar ook wittelijndefect, Tyloom, zoolzweer en zoolbloedingen kwamen toen nog regelmatig voor.
Mortellaro en stinkpoot
Hetzelfde beeld is te zien bij veehouders die geen Digiklauw-score bijhouden. Op 82 procent van de bedrijven komt helemaal geen Mortellaro meer voor en op 75 procent van de bedrijven is stinkpoot uitgebannen. Bekapten de melkveehouders hun koeien in de ligboxenstal gemiddeld genomen nog iets vaker dan twee keer per jaar, nu is dat teruggelopen tot 1,1 keer per jaar. “Maar die oude stallen waren dan ook echt oud. De huidige ligboxenstallen zijn al een stuk beter dan de stallen waaruit deze koeien kwamen”, zegt Bram den Hollander, als adviseur in dienst van IDV-advies en begeleider van de netwerkgroep.
Uiteindelijk zorgt de verbetering van de klauwgezondheid ook voor een lager vervangingspercentage. Lag dat gemiddelde vervangingspercentage van de melkveebedrijven in de periode voor de vrijloopstal rond 30 procent, in de nieuwe stal daalde dat tot 15,3 procent. En daarmee ligt het vervangingspercentage van de melkveehouders met een vrijloopstal zo’n 20 procent lager dan het landelijk gemiddelde. Dat is gunstig. Heb je een vrijloopstal, dan hoef je immers minder jongvee aan te houden. Dat scheelt niet alleen geld, het betekent ook dat je meer koeien kunt houden binnen de bestaande regelgeving.
Toch is Den Hollander terughoudend. Of liever, dat zijn de melkveehouders uit het netwerk. “De meesten werken pas één tot vier jaar met de vrijloopstal. Zij praten liever over een vervangingspercentage tussen 10 en 20 procent. Want hoewel het vervangingspercentage flink daalt, moeten ze uiteindelijk toch koeien afvoeren.” Bij een vervangingspercentage van 15 procent worden de koeien 9 jaar oud. Bij die leeftijd, zo is de verwachting, gaan andere kwalen zwaarder wegen dan de klauwgezondheid. Denk aan de uiergezondheid of vruchtbaarheid.